Tijdens het staatsbanket in Luxemburg verraste koningin Máxima al door het beroemde diadeem te dragen zónder de beroemde diamant, op Buckingham Palace pronkt ze met het complete juweel, inclusief de beroemde Stuart-diamant. Hoe komt die steen aan de haast mythische status? Dat heeft alles te maken met de bijzondere geschiedenis, zo vertelt juwelenhistoricus Martijn Akkerman.
Huisdiamanten
Juwelier Schurmann in Frankfurt, bij wie koningin Emma van huis uit klant was, vervaardigde het diadeem dat we nu ‘Stuart-diadeem’ noemen in 1897 van zilver en goud en diamanten uit de Oranje-collectie, de zogenoemde ‘Huisdiamanten’. Die waren in 1879 door Van Kempen & Begeer gebruikt voor een diadeem en een collier voor Emma, toen zij in het huwelijk trad met koning Willem III. Hieronder bevond zich een grote druppelvormige diamant die in 1690 werd aangekocht door koning-stadhouder Willem III en koningin Mary II, voor 90.000 gulden. Deze steen, die tegenwoordig meestal de Stuart wordt genoemd, kent een buitengewoon interessante geschiedenis.
Juweel voor de borst
De diamant werd in ruwe staat aangekocht en is, waarschijnlijk in Amsterdam, geslepen in het toen gebruikelijke roosslijpsel tot een steen van ongeveer 30 bij 25 mm en een gewicht van bijna 40 karaat (8 gram). Daarna is de steen met kleinere diamanten in een juweel gezet. Toen koningin Mary II op 7 september 1694, kort voor haar dood, eigenhandig een lijst samenstelde van haar juwelen, beschreef ze als nummer 3, direct na haar parelcolliers: ‘Een juweel voor de borst van de groote diamant.’ Het formaat werd dus duidelijk door haar meegedeeld, maar de steen was naamloos en zou dat heel lang blijven.
> Ontvangt u het nieuws van het hof al in uw inbox?
‘Trekkende wat groen’
Na de dood van de koning-stadhouder werd de grote diamant opgeëist door Mary’s zus, koningin Anne. Maar haar claim werd afgewezen, en de steen vertrok met andere juwelen naar Holland, om gedragen te worden door de volgende generaties Oranje-prinsessen. Na de dood van prinses Anna van Hannover, echtgenote van stadhouder Willem IV, in 1759 bleek hij in een hanger gezet te zijn en werd hij beschreven als: ‘Een hart, extraordinair groot, trekkende wat groen.’ In die tijd werd een druppelvorm vaak als ‘hart’ beschreven. Waarschijnlijk was het zilverfolie onder de diamant aan het oxideren, waardoor de kleur veranderde, want de steen is van zichzelf enigszins blauwig.
Notarieel vastgelegd
In 1784 lieten stadhouder Willem V en prinses Wilhelmina van Pruisen notarieel vastleggen dat bepaalde diamanten en parels ‘voor altoos geconsidereert worden als juweelen aan’t doorlugtig huys gehoorende en dus door den eerst geboore prins alleen bezeeten worden’. De diamant werd toen beschreven als ‘extra groote pandelotte zijnde een roos’ en getaxeerd op 120.000 gulden! Door dit besluit en een zogenoemd Erbverein, een familiecontract uit 1782, konden de grote diamant en de andere juwelen niet worden verkocht of vererfd, en zijn ze nog altijd in het bezit van het Huis van Oranje.
Diamanten op het strand
Dankzij een aantal erfenissen konden Willem V en Wilhelmina een grote staat voeren. Het stadhouderlijk paar hield er bijvoorbeeld 165 lijfgardes met 174 schimmels op na. Verder liepen er Zwitsers in nationale dracht rond en zes hellebaardiers in 16de-eeuwse kostuums met een in goud geborduurd prinselijk wapen op de rug. De Hagenaars vergaapten zich aan alle pracht en praal van het hof met zijn vele bals en overvloedige banketten, waarbij prinses Wilhelmina natuurlijk haar meest kostbare juwelen droeg. Na een tocht per karos naar het Scheveningse strand na afloop van een galabal dat tot diep in de nacht duurde, schreef ze aan haar jongste zoon prins Frederik, die een militaire opleiding in Brunswijk genoot: ‘Denk je eens in hoe wij daar met onze haren in de war en ik overdekt met diamanten, in hoepelrok, om vier uur ’s morgens in Scheveningen gingen wandelen.’
Schotel met stenen
Vanwege de politieke situatie in Nederland besloot prinses Wilhelmina in 1794 haar juwelen naar haar dochter Louise in Brunswijk te sturen. Dit leek haar veiliger, ‘zeker in geval we het land moeten verlaten over zee, wat extra risico’s met zich meebrengt’, en wat een jaar later ook daadwerkelijk zou gebeuren. In de loop van 1795 bracht erfprins Willem de kostbaarheden naar zijn ouders in Londen, waar ze financieel in slechte omstandigheden leefden. Het notariële besluit, maar vooral de Erbverein werden nu door prins Willem V zeer betreurd: ‘De diamanten van het Huis zouden nu een appeltje voor de dorst zijn geweest in geval van nood, maar door dit zotte en belachelijke contract ben ik nu niets waard. Ik heb het “genoegen” de bewaker te zijn van deze juwelen, net als de hond in die fabel, die een schat moest bewaken en ernaast stierf van de honger. Ik kan die vervloekte juwelen niet in onderpand geven en ik zou kunnen sterven naast een schotel met stenen…’
Opnieuw gezet
Toen onder koning Willem I de juwelen weer naar Nederland terugkwamen, was de grote diamant zo gemonteerd dat hij afwisselend in een broche, een collier of een agrafe (gesp) geplaatst kon worden. In Engeland waren de diamanten opnieuw gezet, op advies van koningin Charlotte, door haar hofjuwelier Rundell & Bridge. Veel informatie van deze juwelier werd in 1831 gebruikt door John Murray voor zijn boek A Memoir on the Diamond. Op dat moment waren er volgens hem wereldwijd slechts negentien diamanten van 36 karaat of meer bekend, waarvan er zich maar zes in Europa bevonden. Murray gaf als eerste een naam aan onze grote diamant: the Holland. Een voor de hand liggende benaming en waarschijnlijk door hem zelf verzonnen.
De ‘Holland’
Hoewel de diamant tijdens de Wereldtentoonstelling van 1851 in Londen vanwege zijn vorm als the Cone (kegel) werd beschreven, is de naam Holland de meest serieuze gebleken. In de laatste en herziene uitgave van zijn standaardwerk Famous Diamonds uit 2009 noemt Ian Balfour de diamant nog steeds the Holland. Ook in het onvolprezen boek Juwelen en Mensen uit 1961 van Max H. Gans is nergens de naam ‘Stuart’ te vinden. Dat is opmerkelijk, want Gans had een uitstekende relatie met koningin Juliana en hij zou dus zeker de juiste naam hebben vermeld, als die al werd gebruikt. Ook de Haagse juwelier Peter Bodes, die ik persoonlijk goed heb gekend, sprak in de jaren zeventig nooit over de diamant als de Stuart.
Door Wilhelmina gekozen
Deze naam is eigenlijk pas aan het licht gekomen in 1987. In dat jaar deed ik onderzoek naar de juwelen van koningin Mary (Stuart) in verband met het toen gehouden William & Mary Jaar. Toen op mijn verzoek een medewerker van het Koninklijk Huisarchief aan koningin Beatrix informatie vroeg over de diamant, vertelde zij alleen te weten dat haar grootmoeder de steen de Stuart noemde. Deze naam was tot dat moment alleen in de familie bekend en werd door Wilhelmina gekozen uit grote bewondering voor het koningspaar, haar voorgangers op haar geliefde Paleis Het Loo. Bovendien zou er zich in het etui van het diadeem een door Wilhelmina geschreven briefje met gegevens over de steen bevinden. Het blijft natuurlijk jammer dat juist zulke gegevens niet openbaar zijn.
Parure?
Tegenwoordig wordt weleens gesproken over de Stuart-parure. Inderdaad vervaardigde Schurmann naast het diadeem ook nog een collier en een strikvormige broche. Een deel van dit zogenoemde devant-de-corsage werd inmiddels door koningin Máxima en prinses Laurentien gedragen. Bovendien hangt Máxima soms twee diamanten druppels van de broche onder de Mellerio-oorhangers, in plaats van de originele robijnen. Maar om de hele set de naam Stuart te geven gaat wat mij betreft een beetje ver. Er zijn wel stenen verwerkt die eveneens met zekerheid van koningin Mary afstammen, zoals de twee grote driehoekige roosdiamanten in de broche, die bij koningin Emma nog in haar collier zaten. De andere diamanten zijn echter pas later in de familie gekomen.