De coronacrisis heeft voor koningin Elizabeth tenminste één hoofdpijndossier tijdelijk opgelost. De Queen hoeft niet na te denken over de aanwezigheid van zoon prins Andrew bij de jaarlijkse herdenkingsplechtigheid voor de gevallenen bij de Cenotaph in Londen. Daar mogen ze zondagmorgen ter gelegenheid van Remembrance Sunday maar een handvol mensen verzamelen, en de koninklijke familie is daar niet bij.
Het lag overigens voor de hand dat Andrew dit jaar zou ontbreken. Hij heeft vorig jaar november – ná de vorige Remembrance Sunday – immers noodgedwongen afstand moeten doen van zijn activiteiten voor het koningshuis. Ook zijn erebenoemingen in tal van legeronderdelen werden op non-actief gesteld. Hij had dus geen taak meer bij de plechtigheden, maar over zijn afwezigheid zou veel te doen zijn geweest. Nu echter ook de koningin zelf ontbreekt, is die discussie verstomd.
Tegelijkertijd valt ook de aan- of afwezigheid van de naar de Verenigde Staten uitgeweken prins Harry niet op. Bij zijn zelf gekozen afscheid van de ‘Firm’, zoals de koninklijke familie wel wordt genoemd, moest ook hij zijn erefuncties inleveren of in elk geval in de ijskast zetten. Dat betekende automatisch ook dat er voor hem geen plaats meer zou zijn in Whitehall, waar het oorlogsmonument sinds 1920 een prominente plek heeft. Harry heeft dat aspect van zijn onafhankelijke leven echter meteen betreurt.
Nu er geen ceremonie is en hij bovendien niet vrij kan reizen, is ook het gesprek daarover stilgevallen.