BERLIJN – Het einde van de Eerste Wereldoorlog, zondag precies honderd jaar geleden, betekende ook het einde van tientallen al eeuwen regerende konings- en vorstenhuizen. In de novemberdagen van 1918 tuimelde de ene na de andere monarch van de troon. Met name in Duitsland, waar naast de keizer nog een lappendeken van 22 vorstendommen en koninkrijken bestond, was er sprake van een grote schoonmaak. Die overigens ook in Nederland in november leidde tot een – mislukte – poging om de Oranjes in te ruilen voor een republiek.
De eerste monarchie die ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog ten val kwam was de Russische. Tsaar Nicolaas werd bij de februarirevolutie van 1917 van de troon gestoten en ruim een jaar later met zijn gezin op beestachtige wijze vermoord in Jekaterinenburg. Die moordpartij leidde ertoe dat bijvoorbeeld de Duitse vorsten zich niet verzetten toen zij in de nadagen van de ‘Grote Oorlog’ door onder meer soldatenraden werden ‘gevraagd’ hun kroon op te geven.
Zo werd op 8 november 1918 koning Ludwig III van Beieren afgezet. Diens collega koning Friedrich August III van Saksen verloor zijn troon twee dagen later en tekende op 13 november zijn troonsafstand. Tegelijkertijd hadden revolutionairen ook in Stuttgart de macht overgenomen, maar koning Wilhelm II van Württemberg wachtte nog tot 30 november met zijn formele troonsafstand. Dat was nog nadat de Duitse keizer Wilhelm II, die voor zijn vlucht naar Nederland al was afgezet, in kasteel Amerongen de officiële afstandsverklaring had getekend.
Ballingschap
Aanvankelijk had Wilhelm alleen afstand willen doen als keizer van het Duitse rijk, maar niet als koning van Pruisen. Ook de Duitse familie van de Nederlandse koningin Emma en prins Hendrik verloor zijn positie. Emma’s broer vorst Friedrich van Waldeck-Pyrmont werd op 13 november afgezet. Een dag later volgde in Schwerin groothertog Friedrich Franz IV van Mecklenburg-Schwerin, een neef van prins Hendrik.
Met de Duitse keizer sneuvelde ook Karl I, de keizer van Oostenrijk en koning van Hongarije. Hij deed op 11 november echter geen afstand, maar verklaarde slechts zich niet meer met de regering te zullen bemoeien. Karl heeft daarna nog enige tijd geprobeerd zijn Hongaarse kroon te behouden, maar die poging slaagde niet en in 1922 stierf hij in ballingschap op het eiland Madeira.
Het omvallen van alle Duitse tronen betekende ook dat het in 1917 onafhankelijk geworden Finland terugkwam van het idee om een koning als staatshoofd te nemen. De al aangewezen Friedrich Karl van Hessen werd vriendelijk bedankt en in 1919 werd Finland een republiek.