De poging van een achterkleinkind van de Duitse keizer Wilhelm II (1859-1941) om een kasteel aan de Rijn te bemachtigen omdat het ooit familiebezit was, is gestrand. In het proces om de burcht Rheinfels in Sankt-Goar, 24 kilometer ten zuiden van Koblenz, bepaalde de rechter dinsdag dat de familie van Georg Friedrich prins van Pruisen als particulieren geen aanspraak kunnen maken op de ruïne en het ‘Burghotel’ Rheinfels.
De 43-jarige prins claimde als hoofd van de familie Hohenzollern het kasteel Rheinfels. Hij heeft aangevoerd dat afspraken zijn geschonden die in 1924 werden gemaakt bij de overdracht van het eigendom van de keizerlijke familie aan de gemeente Sankt-Goar. Daarin werd vastgelegd dat de gemeente geen delen van het kasteel mag verkopen. Volgens de prins heeft de gemeente dat feitelijk gedaan in de erfpachtovereenkomsten met het hotel.
Maar volgens de rechter doet dat er niet toe. Hij zei dat niet de Hohenzollern,, maar de beheerder van de koninklijke Pruisische domeinen hier over zou gaan. Die instelling bestaat niet meer, maar erfgenaam is dan de deelstaat Rijnland-Palts.
De overgrootvader van de prins vluchtte aan het einde van de door Duitsland verloren Eerste Wereldoorlog als afgezet keizer in november 1918 bij Eijsden de Nederlandse grens over. Vrijdag is het 100 jaar geleden dat met het Verdrag van Versailles de oorlog voor Duitsland voorbij was.